Meijel lag eeuwenlange geïsoleerde tussen moerassen en veen. Ver toentertijd van de buurdorpen Helden, Roggel, Heythuysen, Nederweert, Asten en Deurne. Daardoor heeft Meijel een heel eigen dialect ontwikkeld. Het meest kenmerkende verschijnsel van het dialect is wel de zogenaamde 'Meijelse mouillering’. Na de tweeklanken -ei- en -ij- en -ui- mouilleren in het Meijels de daaropvolgende medeklinker(s). Dat wil zeggen dat er zich een j-klank voegt bij de volgende medeklinker(s). Daarmee gaat dan gepaard een verkorting van de tweeklank. Typerend voor het Meijels zijn bijvoorbeeld de volgende woorden: husj „huis”, butje „buiten”, wisj „wijs” kwitj „kwijt”, rutje „ruiten”, prisj „prijs”, grisj „grijs”, pinj „pijn”, winj „wijn”, brunj „bruin”. Deze mouillering is wel het meest typische kenmerk is van het Meijels dialect. Dit verschijnsel maakt het Meijels dialect tot een uniek dialect in de omgeving en zelfs in Nederland.
Het Meijels dialect
Uit kaarten van de zestiende, zeventiende of achttiende eeuw blijkt dat Meijel vroeger een verhoging is geweest tussen veenmoerassen. Het lag helemaal geïsoleerd te midden van veen en moeras. Uit prehistorische, stenen artefacten kan men concluderen dat er al duizenden jaren voor Christus mensen hebben geleefd op de plek waar nu Meijel ligt.
Gelegen op de Peelhorst en met een bodem van grind en zand vormde het een uitzondering op het veen van de nabije omgeving. De naam Meijel moet al oud zijn. Rond het jaar duizend moet deze naam heel waarschijnlijk 'Methelo’ of 'Methela' geklonken hebben en in de 12-de en 13-de eeuw ‘Medele'. Later vindt men Meijell, Meyl, Meijl, Meille, Meyel, Meijel in teksten terug.
De naam is heel waarschijnlijk samengesteld uit mede of made (= hooiland, weide) en lo (= bos met kale plekken op hoge zandgrond). Allebei de woorden stammen uit de Germaanse tijd. Het element -lo kan ook omgevormd worden tot -el. Door de eeuwenlange geïsoleerde ligging tussen moerassen en veen, ver toentertijd van de buurdorpen Helden, Roggel, Heythuysen, Nederweert, Asten en Deurne heeft Meijel een dialect ontwikkeld dat een heel eigen plaats heeft tussen de aangrenzende Limburgse en Oostnoordbrabantse dialecten.
Wanneer men een aantal belangrijke klankverschijnselen in kaart brengt, blijkt dat het Meijels dialect nauwer aansluit bij de aangrenzende Oostnoordbrabantse dan bij de aangrenzende Limburgse. Het heeft vanuit het Brabantse gehoord ongetwijfeld ook Limburgse klanken, maar vanuit de Limburgse plaatsen Helden, Roggel, Heythuysen en Nederweert gehoord veel meer Brabantse dan Limburgse. Het Meijels dialect is alleen van toepassing op één kerkdorp, alhoewel men in het aangrenzende Noord-Brabantse dorp Neerkant in het zuidoostelijk deel ervan ook het Meijels dialect spreekt.
Al in de vroege Middeleeuwen was in Limburg de invloed van Keulen groot. Vanuit deze plaats en uit het Rijnland drongen een groot aantal Rijnlandse klankverschijnselen Limburg binnen. Ook in de woordenschat ondervond men deze invloed. Door de geïsoleerde ligging van Meijel in de Peel en het feit dat het tijden lang een soort drielandenpunt was en eigenlijk ook een soort niemandsland nl. een zonneleen dat overgeleverd was aan zon en wind, bogen al die woord- en klankgolven voor Meijel af naar het zuiden. De Peel vormde een taalbuffer van de eerste orde. Wanneer men de uiterste punten van dergelijke golven met elkaar verbindt, kan men een lijn trekken. Een dergelijke lijn noemt men een taallijn of isoglosse.
De bekendste is wel de Uerdinger lijn. Ten noorden en ten westen van deze lijn spreekt men van 'ik' en 'ook' en ten zuiden en ten oosten van 'ich' en 'òwch'. Zo spreken ze in Venlo, Blerick, Hout-Blerick, Maasbree en Meijel van ik en ook/ók en in Tegelen, Baarlo, Helden, Panningen, Beringe, Ospel, Nederweert van ich en òwch.
Een andere bekende klanklijn is de Panninger lijn die pal onder Meijel naar het zuiden afbuigt. De Nederlandse klankcombinaties sp-, sl-, st-, sn-, sm- worden ten zuidoosten van deze lijn uitgesproken als sjp-, sjl-, sjt-, sjn-, sjm-. Dus spanne tegenover sjpanne, slao to. sjlaon, stao to. sjtaon, snakke to. sjnakke en smèkke to. sjmèkke.
Verkorting van de klinker
Het Meijels kent verkorting van de klinker waar die in het Nederlands lang is: hemel is in het Meijels himmel, lepel is lippel, hamer is hammer, water is watter, koning is kunning, woning is wunning, deze is dizze, de mijne is de minne. Dus de medeklinker verdubbelt na de verkorting van de klinker. Met dit verschijnsel sluit het Meijels zich aan bij Peellandse dialecten in Noord-Brabant.
Men kent ook verkorting van lange klinker in éénlettergrepige woorden: staart is in het Meijels start, maart is mért, paard is pért, waard is wért, kaart is kart, naald is nòlt. Dit is echter geen wet van Meden en Perzen: want baard is in het Meijels baart, aard „karakter” is aart. In meervoudsvormen treedt ook verkorting op van de lange klinker: beesten is in het Meijels béste, meesten is méste, feesten is féste.
Ook verkort men in het Meijels de klinker in een voltooid deelwoord: gebleven is in het Meijels geblivve, gegeven is gegévve, geraakt is gerakt, gemaakt is gemakt, betaald is betalt. Merkwaardig en vrij uniek is de verkorting van de klinker in woorden als dood, kwaad, zaad, gepaard gaande met een uitval van de t-klank: in het Meijels worden deze woorden uitgesproken als dò, kò of kwò, zò. Verkorting van klinker in een aantal posities is één van de meest kenmerkende eigenschappen van het Meijels dialect.
Klinkers gerekt
Naast de toch wel typerende verkortingen van klinkers kent men in het Meijels dialect ook het tegenovergestelde: in het Nederlands korte klinkers worden in het Meijels gerekt. Zo spreekt men van een kaar in plaats van een kar, haant i.p.v. hand, toon i.p.v. ton. Het Meijelse koom is het Nederlandse kom, wèèrek is werk, kaast is kast, taant is tand, rèècht is recht, gekéént is gekend, bekéént is bekend, knèècht is knecht, aacht is acht, smaal is het Nederlandse smal.
In een aantal woorden valt na de klinker de t-klank weg: het Nederlandse niet is in het Meijels nie, goed is goe, pad is pa, breed is bré, dat is dè, wat is wa, bloed is bloe, draad is drò. De klinker wordt in al deze gevallen kort uitgesproken.
Opvallend is dat de -cht op het einde van een voltooid deelwoord helemaal kan wegvallen: het Nederlandse gelegd is in het Meijels geli, gezegd is gezi. Gebruikelijk is dat in Nederlandse werkwoorden als staan, gaan, doen en de voltooide deelwoorden van deze werkwoorden de -n vervalt in het Meijels. Men krijgt dan stao, gao, doe: en gestao, gegao en gedao.
Meijelse mouillering
Het meest kenmerkende verschijnsel is wel de zogenaamde “Meijelse mouillering’. Na de tweeklanken -ei- en -ij- en -ui- mouilleren in het Meijels de daaropvolgende medeklinker(s) d.w.z. dat er zich een j-klank voegt bij de volgende medeklinker(s). Daarmee gaat dan gepaard een verkorting van de tweeklank. Typerend voor het Meijels zijn de volgende woorden: husj „huis”, butje „buiten”, métj „meid”, wisj „wijs” kwitj „kwijt”, krusjing „kruising”, verslitje „verslijten”, geménjtj „gemeente”, géétj „geit”, rutje „ruiten”, isj „ijs”, witj „wijd”, prisj „prijs”, grisj „grijs”, lusjtere „luisteren”, pinj „pijn”, winj „wijn”, brunj „bruin”.
In andere gevallen wordt de ui-klank een eu-klank met mouillering van de volgende medeklinker b.v. meusj „muis”, leusj „luis”, beusj „buis”, en de ij-klank een ee-klank met mouillering van de medeklinker b.v. weesj „wijs, melodie”, seesj „sijs”, twieë preesj „twee prijzen”, greezje „grijze”. Men kan rustig stellen dat deze mouillering wel het meest typische kenmerk is van het Meijels dialect.
Dit verschijnsel maakt het Meijels dialect tot een uniek dialect in de omgeving en zelfs in Nederland.
Herman Crompvoets